Zorg voor verschillende plaatjes met afbeeldingen van voorwerpen.
1. Wat hebben ze gemeenschappelijk?
Pak willekeurig twee plaatjes en laat de kinderen bedenken wat de
overeenkomsten tussen de twee plaatjes zijn.
2. Wat hoort bij elkaar? I
Leg alle plaatjes op een tafel. Laat een voor een steeds één kind twee
kaartjes uitzoeken die volgens hem bij elkaar horen en uitleggen waarom
dat zo is. Naarmate er minder kaartjes over zijn, wordt de opdracht
moeilijker.
3. Leg alle plaatjes bij elkaar. Laat de kinderen de plaatjes opdelen in verzamelingen van plaatjes die volgens hen bij elkaar horen. Waarom horen bepaalde plaatjes bij elkaar?
Maak daarbij gebruik van de volgende vragen:
Kan alles bij elkaar horen?
Hoe weet je of iets bij elkaar hoort?
Wanneer hoort iets niet bij elkaar?
Wat hoort bij alles?
Moet iets bij iets horen?
Wat hoort bij niets?