Feniks dubbel-bijzonder
 
(Advertentie)
(Advertentie)
(Advertentie)
(Advertentie)

Een leerling staat in het midden van de kring, gooit de bal naar een klasgenoot en vraagt: ‘Wat eten we op maandag?’. Degene die de bal vangt, moet iets eetbaars noemen met een ‘m’. Bij een goed antwoord wordt de bal teruggegooid, bij een fout of geen antwoord gaat die leerling zelf in het midden staan en gooit de bal. Op donderdag dus met een d, etc.

(Advertentie)

Een geheimzinnige kwaal...
Twee kinderen gaan de klas uit, zij zijn de psychiaters en komen straks de klas in om vragen aan de groep te stellen.
De groep spreekt een kwaal af, bijv. bij elk antwoord krab je aan je neus, in elk antwoord verwerk je een kleur, je geeft geen antwoord op de vraag die je gesteld wordt, maar op de vraag die voorafgaand aan jouw vraag gesteld wordt, in elk antwoord verwerk je een naam etc.
De kinderen komen de klas in en stellen vragen (mogen overal over gaan). De kinderen antwoorden met hun kwaal. Kunnen de psychiaters de kwaal ontdekken?

Hoepels neerleggen; 2 rijen leerlingen maken. Daar waar ze elkaar tegenkomen: steen-papier-schaar. Springen steeds met 2 voeten in de hoepel. De winnaar gaat door.

De keizer

Een leerling is de keizer en zegt dat hij een hekel heeft aan alles met bijvoorbeeld de letter ‘m’. Wat geven jullie me te drinken? De keizer wijst om de beurt een leerling aan die moet opnoemen wat de keizer kan drinken, maar er mag geen ‘m’ in voorkomen. Het antwoord moet binnen 10 seconden gegeven worden. Lukt dit niet, is het een srafpunt.

Variaties: geef de keizer eten, vertel de buschauffeur waar hij naar toe moet, welke lessen je op school kunt volgen, wat je meeneemt op vakantie.

Zorg voor verschillende plaatjes met afbeeldingen van voorwerpen. 

1. Wat hebben ze gemeenschappelijk?

Pak willekeurig twee plaatjes en laat de kinderen bedenken wat de

overeenkomsten tussen de twee plaatjes zijn. 

2. Wat hoort bij elkaar? I

Leg alle plaatjes op een tafel. Laat een voor een steeds één kind twee

kaartjes uitzoeken die volgens hem bij elkaar horen en uitleggen waarom

dat zo is. Naarmate er minder kaartjes over zijn, wordt de opdracht

moeilijker. 

3. Leg alle plaatjes bij elkaar. Laat de kinderen de plaatjes opdelen in verzamelingen van plaatjes die volgens hen bij elkaar horen. Waarom horen bepaalde plaatjes bij elkaar? 

Maak daarbij gebruik van de volgende vragen:

Kan alles bij elkaar horen?

Hoe weet je of iets bij elkaar hoort?

Wanneer hoort iets niet bij elkaar?

Wat hoort bij alles?

Moet iets bij iets horen?

Wat hoort bij niets?

 

 

(Advertentie)
(Advertentie)

Vormen

De groep wordt verdeeld in groepjes van vier of vijf leerlingen. De leelringen hebben elkaars handen vast. De leerkracht geeft opdrachten: bijvoorbeeld ‘Vorm een driehoek’. Dit moeten de groepjes leerlingen zo snel mogelijk uitvoeren zonder te praten. Ook moeten ze met minstens 1 hand contact houden met de anderen uit het groepje. Het groepje dat als snelste het figuur heeft gevormd, krijgt een punt. Je kunt varieren met cijfers, letters, vormen, dieren etc.

Variant: tijdslimiet steeds van 20 sec, daarna volgt gelijk een andere opdracht.

Benodigd materiaal
1 groot kleed of zeil.

Beginopstelling
Leg het kleed op de grond. De grootte van het kleed hangt af van het aantal deelnemers. Vraag alle deelnemers op het kleed te gaan staan.

Kader
Zeg tegen de deelnemers dat ze steeds een groepsopdracht krijgen. Spelverloop De opdracht luidt als volgt:

Probeer het kleed om te draaien zonder dat iemand met zijn voet naast het kleed stapt.

Differentiatie

Afhankelijk van jouw inschatting kun je het kleed groter of kleiner vouwen. Hoe kleiner het kleed, hoe groter de uitdaging voor de groep.

Je zult zien dat er oplossingsgericht gedacht moet worden, dat er een leider op moet staan (of niet…), dat er fysiek contact nodig is, en nog veel meer…, geniet!

Evaluatie
Wat gebeurde er? (dit is vragen naar feitelijk gedrag) Wat deed het met je? Wat neem je, nemen jullie hieruit mee?

Zenders

De kinderen staan in een kring. De ‘hoofdzender’ houdt zijn beide handen op hoofdhoogte. Zijn beide buren rechts en links zijn steeds de ‘steunzenders’. Ieder houdt de hand aan de kant van de hoofdzender ook op hoofdhoogte. Hoofdzender en steunzender beginnen nu gelijktijdig te ‘zenden’ door met hun opgeheven handen te zwaaien. De hoofdzender zegt daarbij zijn naam en de naam van de medespeler die hij op het oog heeft, bijvoorbeeld: ‘Hoofdzender Peter roept hoofdzender Dorien.’ Hoofdzender Dorien en haar beide steunzenders moeten daarop meteen op ontvangst springen’ door hun handen op dezelfde manier omhoog te doen en te zwaaien. Als ze het radiobericht juist beantwoord hebben, mag de opgeroepen hoofdzender met zijn steunzenders een nieuw radiobericht uitzenden naar een andere hoofdzender met steunzenders. Wie helemaal niet of fout reageert, valt deze speelronde af. Hij moet echter wel in de kring blijven en door izjn armen over elkaar te doen laten zien dat hij niet meedoet. De deelnemers die nog in het spel zitten, moeten nu goed opletten: soms moeten ze ook over een of meer afgevallen deelnemers heen als steunzender fungeren. Daardoor vergt het spel geleidelijk aan steeds meer aandacht.