Feniks dubbel-bijzonder
 
(Advertentie)
(Advertentie)

Wie als eerste 2x gewonnen heeft gaat door naar de volgende ronde.

Tegelijk spreken we de woorden ‘zalm, mug, beer’ uit.

Hierna kiezen we één van de 3 gebaren:

Zalm = met je handpalmen op je bovenarmen klapperen.

Mug = met je wijsvingers naar de ander ‘prikken’ en een buzzz geluid maken

Beer = met je armen omhoog een grijpbeweging maken met een grote brul

De beer wint van de zalm, de zalm wint van de mug en de mug wint van de beer

Wie gewonnen heeft zoekt iemand anders op die ook gewonnen heeft en speelt het spel met die persoon.

Degene die verliest ligt uit het toernooi.

Gotcha

Stel de deelnemers op in een kring.

Steek je rechterhand uit naar rechts met de handpalm naar boven

Plaats je linker wijsvinger, als een naald op een grammofoonplaat, op de rechterhand van je buurman/buurvrouw

Tel tot 3 en pak op 3, de vinger van de persoon naast je. En zorg dat je eigen vinger niet gepakt wordt.

Jij telt af en differentieert.

Differentiatie Gotcha!

Wissel linkerhand en rechterhand

Wissel wijsvinger naar boven of wijsvinger naar beneden

Laat andere deelnemers eens aftellen

Houd de deelnemers voor de gek. Sla 3 over bij het aftellen en ga van 1,2 naar 4.

De meest bizarre variant: Instrueer de groep om op het getal 3 met de ‘wijsvingerhand’ de wijsvinger van degene die rechts van hen staat te pakken. Dat geeft een heel leuk effect. Want iedereen reikt wel naar de wijsvinger van de persoon naast zich, maar bij niemand lukt het.

De leraar wijst elke leerling een van de vier vruchten toe (appels, bananen, sinaasappels, aardbeien). De leerlingen zitten in een kring op stoelen. Een of twee student(en), afhankelijk van de ruimte, gaan in het midden van de stoelencirkel staan. De leraar roept een vrucht zoals "sinaasappels" en alle sinaasappels moeten met elkaar van plaats wisselen. De student(en) die in het midden staan, proberen een van hun plaatsen in te nemen terwijl ze bewegen en laten twee andere studenten in het midden zonder stoelen achter. De leraar roept nu nog een fruit en het spel gaat verder. Een roep van "fruitsalade" betekent dat iedereen van stoel moet wisselen.

 

(Advertentie)

Even of oneven

   Verdeel de klas in paren. Iedere speler krijgt 5 bonen.

   De eerste speler van een paar neemt een aantal bonen

   in een hand en vraagt zijn of haar maatje: ‘even of oneven?’

   Het maatje kiest een antwoord. Heeft de speler het goed

   geraden dan krijgt hij 1 boon van de ander. Heeft hij

   verkeerd geraden, geeft hij een  boon aan de ander.

   Daarna neemt de andere speler een aantal bonen in zijn

   hand en raadt de ander. Het spel gaat door tot de bonen

   van een van de spelers op zijn. Duurt het te lang dan

   stopt u het spel en wint degene met de meeste bonen.

(Advertentie)

In tweetallen: je zegt om de beurt een getal tot en met 3: een-twee-drie-een-twee-drie enz. In de tweede ronde wordt één vervangen door een klap, dan krijg je: klap-twee-drie-klap-twee-drie enz. In de derde ronde wordt twee vervangen door een squat, dus klap-squat-drie-klap-squat-drie enz. 

(Advertentie)

De leerkracht geeft de groep opdracht om zo snel mogelijk in een bepaalde opstelling te gaan staan, zoals voor een groepsfoto, kijkend naar een film in de bioscoop, zoals je zit in de trein, met z'n allen in een overvolle bus, in het babybadje in het zwembad etc. Dit moeten de leerlingen zo snel mogelijk doen zonder te praten. De tijd wordt bijgehouden. Later doen ze hetzelfde nog een keer en kijken of het sneller gaat.

De executieve functie taakinitiatie heb je nodig om je werk af te krijgen. Het gaat er vooral om dat je kunt starten met een taak waar je vooral geen zin in ...

Voor sommige mensen is taakinitiatie bijvoorbeeld heel moeilijk, maar zij kunnen wel een heel duidelijk beeld hebben van hoe iets moet gebeuren als ze eenmaal ergens mee bezig zijn.

Voor hen is flow een belangrijk hulpmiddel, want dan hoeven ze hun taakinitiatie veel minder aan te spreken. Dat betekent ook dat ze niet te veel verschillende taken of te veel onderbrekingen op een dag kunnen hebben.

 

Zet de leerlingen in 2 rijen met een rij hoepels ertussen. Laat de eerste leerling van elke groep door de hopeles richting elkaar lopen. Daar waar ze elkaar tegenkomen, spelen ze steen papier schaar. De verliezer stapt uit de hoepel en sluit bij zijn team weer achteraan. De eerste van zijn team loopt door de hoepels richting de winnaar, die na het winnen door de hoepels richting de tegenstander mag lopen. Daar waar hij de nieuwe uitdager tegenkomt wordt weer steen papier schaar gespeeld. Wie is het eerste bij de vijand aan de overkant?

(Advertentie)
(Advertentie)

Er staat een leerling in het midden van de groep, eromheen zitten de leerlingen op hun stoel met daartussen een lege stoel. De leelring die aan de rechterkant van de lege stoel zit, gaat nu op de lege stoel zitten. De leerling die nu aan de rechterkant van de lege stoel zit, schuift nu op de lege stoel enz. De leerling in het midden probeert op de lege stoel te gaan zitten.

-Roep niet naar het kind dat het ook moet beginnen met de taak. Ga naar het kind dat niet

kan starten. Er is sprake van uitstelgedrag. “Ik zie dat je het lastig vindt om te beginnen. Wat

ga je als eerste doen? Of, hoe ga jij met deze taak starten? Of, hoe kan ik je helpen zodat jij

kan starten?

- Deel de taak op in stukken en geef aan dat je af en toe even langs komt.

- Leer de leerling wat hij of zij kan doen wanneer het starten met de eerste taak lastig is.

- Geef de leerling een buddy, of zet de leerling naast een leerling die hem of haar op gang kan

helpen.

- Werk met een time timer.

- Visualiseer met picto’s de stappen om aan een taak te beginnen.

- Spreek samen af wat af kan binnen een bepaalde tijd.

- Bespreek samen een dagplanner of weekplanner.

- Leer het kind zichzelf haalbare doelen te stellen (succeservaringen)

- Vermijd dat het kind taken af moet maken op het moment dat de andere leerlingen iets

leuks mogen doen.

- Wees je bewust van de schooltaal/ vaktaal in de taken en de opdrachten. Wordt de taak

begrepen?

- Hoe moeilijk vindt het kind de taak, bespreek dit en maak op die manier de taak

overzichtelijk en bied ondersteuning waar nodig. Bespreek welke strategieen het kind zelf

kan toepassen en beheerst.

- Indien wenselijk pas je de taak aan